In het eerste artikel over spelling beloofde ik een volgend spellingartikel over kommagebruik. Oke, een komma is een leesteken en valt dus strikt genomen niet onder spelling, maar het gaat hier om kommaneuken en niet om mierenneuken.
Vroeger, op school, als de leraar tijdens een dictee de tekst voorlas en dan steeds nadrukkelijk ‘komma’ zei, verstond ik altijd ‘Kom maar’. Ook al wist ik dat het ‘komma’ was, toch keek ik elke keer weer op of hij het soms tegen mij had. En nog steeds als ik het woord ‘komma’ hoor versta ik even ‘Kom maar’. Dat kan wel eens gênant uitkomen.
Zo blijkt maar weer: komma’s kunnen een hachelijke zaak zijn.
Kom maar, komma – of blijf weg?
Wanneer een komma en wanneer niet: hier vind je de hoofdregels.
De komma in dialogen
Over de rol van de komma in dialogen vind je info in dit artikel.
Pauzemoment
Als je een pauzemoment in een zin hoort, dan zet je daar een komma:
Zeker lange zinnen zullen komma’s nodig hebben. Je hoort de pauzemomentjes vanzelf als je de zin hardop uitspreekt:
Beperken of extra informatie
Twee keer dezelfde zin, een keer met een komma en een keer zonder:
Merk je het verschil in betekenis?
In de eerste zin wordt van een schrijver die zich gaat abonneren, nog wat extra informatie gegeven, namelijk de reden waarom hij zich abonneert. Het deel na de komma noemen we een uitbreidende bijzin.
In de tweede zin wordt gezegd dat schrijvers die succes willen hebben, zich moeten abonneren op de nieuwsbrief. De verzameling van alle schrijvers wordt dus beperkt door een voorwaarde: alleen de schrijvers die succes willen hebben. Het deel na de komma is nu een beperkende bijzin.
Tussen werkwoorden
Vroeger bestond de regel dat je tussen twee werkwoorden die bij verschillende deelzinnen horen, een komma hoort te plaatsen:
Maar die regel wordt niet meer zo rücksichtslos gevolgd. Ik vind zelf deze komma overbodig, omdat de eerste deelzin zo kort is en de komma onnodig vertraagt. Dit kan dus net zo goed (en vind ik beter):
Let op: er komt geen komma tussen werkwoorden binnen een deelzin:
Het principe van beperking versus uitbreiding geldt niet alleen voor deelzinnen maar ook voor dit soort gevallen:
In het eerste stuk tekst heeft de spreker kennelijk te maken met vervelende mensen, want hij wil naar andere mensen, die wel aardig zijn. De mensen met wie de spreker van het tweede stuk tekst te maken heeft, zijn kennelijk wel aardig.
Tussen bijvoeglijke naamwoorden
Hoe zit het met wel of niet een komma tussen een opsomming van bijvoeglijke naamwoorden*?
Hier heb je een simpele test voor: kun je de opsomming in een andere volgorde zetten, dan komma’s:
Misschien vind je de ene volgorde beter dan de andere, maar beide geven dezelfde informatie.
Is een andere volgorde niet mogelijk, dan geen komma:
En?
Mag er een komma voor ‘en’? Vroeger werd daar hel en verdoemenis over geroepen, maar kijk eens naar deze zin, zonder een komma voor ‘en’:
Als de schrijver hiervan bedoelt dat het gaat om die minnares plus nog zes andere mensen, dan krijgt die arme dame nu zomaar een promiscue imago. Als dat niet de bedoeling is, zet dan een komma voor ‘en’:
Een komma voor ‘en’ is dus soms noodzakelijk.
Maar niet altijd. Hier zou ik het niet doen:
Voor of na een aanspreking
Wel een komma:
Kortom?
Ja, er komt achter ‘kortom’ ook een komma. Of een dubbele punt. Maar niet altijd (hè ja, het zal eens simpel zijn). Als je ‘kortom’ ergens middenin een zin hebt, zet je er meestal geen komma achter:
‘Meestal’?
Ja, behalve als je extra nadruk wil geven op dat wat er volgt. Maar dan zou ik er eerder een dubbele punt neerzetten:
En als je ‘kortom’ als een gewoon bijwoord** gebruikt, dus ergens middenin de zin, dan laat je de komma’s ervoor en erna weg:
En verder?
Verder kun je goed als vuistregel aanhouden dat je een komma gebruikt als je lezer de zin zonder de komma verkeerd zou begrijpen. En: hoe langer de zin, hoe meer behoefte aan een komma.
Dus…
… vond je het leuk? Graag gedaan!
PS: een leuk boek over (Engelse) komma-en-andere-leestekens-neukerij is Eats, Shootes and Leaves.
PPS: Hier vind je meer artikelen over spelling en aanverwanten
*Een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord is ‘grote’ in ‘een grote hond’.
**Een bijwoord is net zoiets als een bijvoeglijk naamwoord, maar dan meestal (ja, sorry) voor een werkwoord in plaats van een zelfstandig naamwoord: ‘slimmer werken’.