Zwarte Piet staarde mistroostig voor zich uit. Zijn plezier in het Sinterklaasfeest was weggevaagd. Afwezig speelde hij met zijn gouden oorring. Sinds de 19e eeuw had hij kinderharten vervuld, eerst met angst en vreze voor de roe en de zak, later met blijdschap, verwachting, en ja, ook hebzucht. Maar de laatste tijd… Toen hij nog angstaanjagend was had hij een weliswaar dreigend, maar wel sterk imago. Niemand wilde hem kwijt. Op een paar Hele Stoute Kinderen na, natuurlijk. En toen de zak van Sinterklaas niet meer met kinderen maar met cadeautjes was gevuld, kon hij helemaal niet meer stuk. Hij slaakte een nostalgische zucht. Ach, mooie tijden… Hoe anders dan nu. Nu waren er steeds meer mensen die vonden dat Zwarte Piet niet meer kon. Wisten ze dan niet dat hij gecreëerd was door mensen, bestond bij de gratie van mensen en dat mensen hem nu naar Het Grote Niets aan het sturen waren? Triest schudde hij zijn hoofd. Stank voor dank.
Een witgehandschoende hand klopte zachtjes op zijn schouder. ‘Kom kom, Piet,’ klonk de bronzen stem van Sinterklaas. Of, zoals hij hem zelf altijd noemde, Die Ouwe Vent Met De Baard. ‘Kom, kom, de soep wordt niet zo heet gegeten.’
‘Jij hebt makkelijk praten,’ bitste Zwarte Piet, ‘jouw bestaan staan niet op het spel. Integendeel, je bent nog nooit zo populair geweest! Hoe moeilijker ik het krijg, hoe vaster jij in het zadel van die schimmelige Amerigo zit.’
De Ouwe Vent Met De Baard trok een door al het baardhaar onzichtbaar maar welgemeend meelevend gezicht. ‘Mijn beste jongen, zo vreemd is dat toch niet? Je maakt dat veel mensen zich ongemakkelijk voelen en je doet veel mensen pijn. Zelfs je naam geeft dat al aan. Ik bedoel: heb je ooit gehoord dat ik Witte Sint werd genoemd? Nee, want wit is de norm. Zwart is anders.’
‘Maar Ouwe V-, Sint, ik bedoel het toch goed, al ben ik zwart als roet?’
‘Natuurlijk Pietje, dat weet ik wel, maar je kunt het de mensen toch niet kwalijk nemen dat je ze doet herinneren aan een nare tijd, ook al ligt die gelukkig achter ons?’
‘Wat moet ik dan Sint? Ik wil niet dood!’
‘Tuttuttut, dood is een groot woord voor een fantasiefiguur. We leven niet dus we gaan ook niet dood.’ Piet reageerde met een verwijtende blik. ‘Ik begrijp wat je bedoelt,’ haastte Sint zich te zeggen, ‘maar je hóéft toch ook helemaal niet weg?’
Verontwaardigd keek Zwarte Piet De Ouwe Vent Met De Baard aan. ‘Maar Sint! Ze noemen me racistisch! Mij! Ik geef altijd alle kinderen snoep, welk regenboogkleurtje ze ook hebben! En ik gaf ook zonder aanziens des persoons elk kind dat het verdiende met de roe!’
De Ouwe Vent kuchte even. ‘Jaaa… dat laatste zou ik zou ik niet al te veel uitventen.’ Hij trok zijn Sinterklaasgezicht en Piet rolde met zijn ogen. Godbewaarme, dadelijk trok hij hem nog op schoot. ‘Luister. Je weet hoe het toegaat in de evolutie: adapt or die. Dus pas je aan, Piet. Lose the earrings – je bent toch geen zeeman – ga eens naar de kapper en smeer eens een ander kleurtje op je gezicht. Wat zeg ik: smeer elke dag een ander kleurtje. Moet jij eens opletten hoe snel je weer stevig in je hippe schoenen staat.’
Tot zijn verbazing en met lichte gêne voelde Piet een brok in zijn keel komen. ‘Denk je echt? En de kinderen dan?’
‘De kinderen vinden het prachtig, die doen niet moeilijk. Er zullen hooguit een paar volwassenen gaan piepen over traditie. Maar die laten we lekker links liggen. Het is immers een kinderfeest?’ Gepubliceerd door het Schrijversgenootschap op 12 december 2014