Het was een zonnige herfstochtend. Wouter snoof de knisperend koele lucht op. Dit wordt een fantastische dag, dacht hij. Even vertrok zijn gezicht toen de hoofdpijn opvlamde. Verdomme, alweer! Nou ging hij echt naar de dokter. Morgen. Vandaag verder met die spannende doorbraak in zijn onderzoek. Sinds hij in Kinshasa op een vuilnisbelt een peuter had zien rondkruipen op zoek naar voedsel, was het zijn missie om een oplossing voor het wereldvoedselvraagstuk te vinden. Met de koele wind in zijn gezicht mijmerde hij over zijn aha-erlebnis van een paar weken geleden, en hoe die kritische inspectie had doorstaan van zijn team, collega’s en zelfs grote namen op zijn vakgebied. Dit ging écht werken! Opnieuw golfde de opwinding door hem heen.
’s Avonds in het restaurant schonk Wouter twee glazen in en pakte Bess’ hand.
‘Op ons éénjarig samenzijn, liefje, dat er nog maar vele mogen volgen,’ zei hij met een verliefde blik. Bess tikte haar glas tegen het zijne.
‘Wat een heerlijke verrassing, lieverd!’ Lichtjes schitterden in Bess’ ogen. ‘En nog wel mijn lievelingsrestaurant!’
‘Ik weet hoe dol je bent op la cuisine Française,’ knipoogde hij.
‘Als je me maar niet weer kalfshersenen voorzet.’ Ze grinnikten samen bij de herinnering aan hun culinaire vakantie in Frankrijk. In het sterrenrestaurant was cervelles de signature dish van de maître, maar ze wisten niet wat het was. Tot ze het mes erin hadden gezet.
Het bezoek aan de huisarts leidde tot het licht verontrustende bericht dat hij een scan van Wouters hoofd wilde laten maken. Het sterk verontrustende bericht was dat de scan een vlek in zijn hersenen liet zien. Nader onderzoek wees uiteindelijk een kwaadaardige, niet-operabele breintumor uit. Hoe lang hij nog had, kon niemand hem vertellen, maar zeker niet meer dan een jaar.
In één klap verpulverde die onheilstijding hun wereld. Bess stortte zich gierend van het huilen in Wouters armen. ‘Je bent nog niet eens 25 en je gaat dood!’ De toekomst die ze samen hadden uitgestippeld – zijn bliksemcarrière aan de universiteit, haar rijzende ster bij een hip internetbedrijf, hun plannen voor een gezin – al die dromen lagen aan scherven.
Terwijl Bess snikkend aan zijn borst lag voelde ze haar kin opgetild worden. Wouter keek haar in haar ogen. Ze kende die blik, hij had iets besloten.
‘Weet je nog, die voordracht op dat congres, van dat cryonisme-instituut?’ O jee, dacht Bess.
‘Liefje,’ zei ze voorzichtig, ‘heb je het over je laten invriezen?’
‘Ja! Met die nieuwe technieken waardoor er geen beschadigingen ontstaan door ijskristallen. Dat ga ik laten doen!’ Bess zuchtte onhoorbaar. Dit was typisch Wouter, hij zag altijd oplossingen, hoe extreem ook.
‘Maar lieverd, het is heel onzeker of je wel weer tot leven gewekt kan worden. En áls dat lukt, hoe je er dan aan toe zal zijn.’ Wouter schudde zijn hoofd. Tot haar verbijstering zag ze dat zijn ogen straalden.
‘Het is wél zeker dat ik er over een jaar niet meer zal zijn. Dan is het toch stom om het niet te proberen?’ Daar had hij een punt. ‘Maar het geld…’ begon ze.
‘Het geld moeten we gewoon bij elkaar zien te krijgen. Met een crowdfundingproject.’
Crówdfunding?
‘Toe nou Wou, laten we de tijd die we nog hebben zo prettig mogelijk met elkaar doorbrengen. Dat crowdfunding vergt ontzettend veel tijd en energie!’
‘Dat kan me niet schelen, ik laat me niet door zo’n stomme tumor verslaan. Weet je wel hoeveel mensen gered hadden kunnen zijn van de pest als ze ingevroren waren en nu wakkergemaakt?’
Ja, te veel mensen voor de aarde, dacht Bess. Maar ze ging overstag. Zoals altijd als Wouter iets wilde. Ze nestelde zich weer in zijn armen.
‘Als dat écht is wat je wil, dan gaan we ervoor,’ zei ze, terwijl hij zijn neus in haar haren begroef. Ze voelde hem volschieten. ‘Ik wist wel dat ik op je kon rekenen.’
Wouter had ouders, vrienden en familie op zijn typische Wouter-manier gewonnen voor zijn invriesplan. Hij weigerde zijn onderzoek op te geven en werkte dag en nacht koortsachtig door, in de hoop vóór zijn dood de eerste resultaten op te leveren. Bess besteedde elke vrije minuut aan het promoten van hun crowdfundingproject. De hele wereld wist er zo langzamerhand van, dacht ze. De kracht van internet. Een enkeling noemde Wouter egoïstisch en Bess stom, maar de overgrote meerderheid reageerde geroerd en enthousiast op hun bijzondere plan. Het geld bijeenkrijgen leek zowaar te gaan lukken. Wouters conditie liet nog net toe dat ze de tienduizendste bijdrage in hun geliefde restaurant vierden.
Het etentje werd bedorven door een telefoontje: het cryonisme-instituut had Wouter onderzocht, alles doorgemeten en –gerekend, en kwam met de conclusie dat het in Wouters situatie niet mogelijk was zijn gehele lichaam succesvol in te vriezen.
Wouter was overstuur maar Bess’ optimisme hielp hem eroverheen. Sinds ze om voor Wouters plan was liet ze zich nergens meer door tegenhouden. Ze drukte hem tegen zich aan en bezwoer hem dat het niet erg was.
‘Maar alleen mijn hoofd kan worden ingevroren, Bessie,’ prevelde Wouter met nauw verholen paniek. ‘Je snapt toch wat dat betekent? Ze gaan mijn hoofd eraf zagen! Wat voor… voor Fránkenstein word ik dan!’
Ze greep hem stevig vast.
‘Lieverd. Je weet dat ik op je sprankelende ogen gevallen ben. Maar dat is uiteindelijk niet waar het om gaat, liefje. Het gaat om jóú. Vorm is leuk maar dat is niet je essentie. Je essentie is je persoonlijkheid, je inhoud. Je brein.’ Ze kuste hem. ‘En je passie. Voor je werk. Weet je nog wel?’ Ze voelde hem woordeloos knikken en wist dat die horde genomen was.
Precies toen de crowdfundingteller het benodigde bedrag aantikte kwam het cryonisme-instituut met nog een slechtnieuwsbericht. Ook Wouters hoofd zou niet tot leven kunnen worden gewekt. Zijn enige kans lag bij het conserveren van zijn connectoom, de kaart van alle neurale verbindingen in zijn hersenen, wat volgens de laatste wetenschappelijke inzichten de zetel van het bewustzijn was. Aangelegd door je genen en gevormd door je leven.
Bess en Wouter overtuigden elkaar ervan dat dat oké was. ‘Je wordt gewoon in een gekweekt brein geladen,’ zei Bess. ‘Of in een robot.’
‘Ik ben het nog steeds zelf,’ antwoordde Wouter manmoedig.
Een paar weken later begonnen Wouters functies uit te vallen. Met loeiende sirenes werd hij naar het instituut gebracht. Angst en verdriet braken door Bess’ zelfbeheersing. ‘Dit is geen vaarwel maar tot ziens,’ troostte Wouter haar, vlak voordat hij in coma raakte.
Na zijn doodverklaring werd de procedure volgens plan uitgevoerd. Zijn hoofd werd van zijn torso gescheiden, zijn schedel opengezaagd, zijn hersenen eruit gelicht. De grijsroze bol werd in een chemicaliënbad geconserveerd en ingevroren. Wouters lichaam was dood, maar zijn wezen was bewaard. Hoopte Bess.
50 jaar verder.
Leunend op haar stok sjokt ze moeizaam door de stoffige hoogvlakte. Moeras of droogte, denkt ze, sinds dat rampzalige omslagpunt in het klimaat bestaat er niets anders meer. En hitte – broeikasgassen liggen als een verstikkende deken over de aarde.
God, wat heeft ze een honger.
Voor de zoveelste keer betast haar knokige hand het bolvormige ding in haar zak. De kale vlakte afspeurend met haar scherpe ogen vraagt ze zich af of haar verjongingsbehandeling kort voor de eerste tsunami’s een blessing of een curse in disguise is. Zonder had ze het niet gered. Maar dood was ze misschien beter af geweest.
Zo ver als ze kan kijken is nergens iets te zien wat als voedsel zou kunnen dienen. Met een zucht laat ze zich op een rots zakken. De honger knaagt als een roofrat aan haar ingewanden. Ze haalt het ronde voorwerp uit haar zak en herinnert zich de hoop en het vaste vertrouwen in een stralende toekomst, waarmee Wouter een halve eeuw geleden zijn hersenen liet invriezen. Allemaal weggevaagd. Geen schijn van kans meer dat zijn essentie weer tot leven wordt gewekt. Definitief weg, zijn passie voor zijn voedselvraagstukproject. Zijn passie voor haar.
Ze denkt terug aan de dag waarop ze zich na de dijkbreuken terugvond bij de ruïnes van het instituut, waar ze sinds de apocalyps in haar verdwazing naartoe op weg was. Waarom? Om Wouters resten te redden? In haar wanhoop om aan het snel stijgende water te ontsnappen was ze de restanten van het gebouw in gevlucht. Daar, op zoek naar voedsel, had ze Wouters opslagtank gevonden. Opnieuw schieten er tranen in haar ogen bij die herinnering. Vocht dat ze zich niet kan veroorloven te verliezen.
Ze draait de bol in haar handen rond. Even klapt ze dubbel als een zware hongerkramp door haar buik schiet. Visioenen van gastronomische banketten schieten langs haar geestesoog voorbij en laten haar terugdenken aan de vakantie met Wouter, destijds in Frankrijk.
Dooiwater druppelt tussen haar vingers door. Misschien dat Wouter toch, even, een voedselprobleempje oplost. Ze tuurt naar het grijsroze ding in haar handen. Haar Wouter. Dan neemt ze een hap.