De zon schijnt. Ik zie de stralen door mijn halfgeopende ogen. De radio speelt; een populaire zender met liedjes die ik al honderdduizend keer heb gehoord. Ik knipper met mijn ogen, in de hoop de aandacht te trekken van Victoria, zodat ze de radio uit kan zetten. Victoria komt niet, maar uiteindelijk staat Stefan naast mijn bed. Ik voel zijn aanwezigheid; ik kan het niet zien, zolang hij mijn hoofd niet draait. Dan verschijnen zijn ogen in mijn gezichtsveld. Ik kijk hem tranend aan. Stefan glimlacht naar me en veegt achteloos de tranen met een papieren zakdoekje weg. Mijn ogen tranen haast altijd. Het is hun poging de boel werkend te houden; omdat mijn ogen meestal open zijn, dreigen ze uit te drogen. Gelukkig heb ik veel tranen.
“Hoe gaat het, lieverd?” vraagt Stefan. Ik knipper.
“Ik zal je even op je andere zij leggen,” zegt hij, en voegt de daad bij het woord. Omdat ik toch niets voel hoeft hij niet voorzichtig te zijn, maar dat is hij wel.
Hij geeft me een kusje op mijn voorhoofd. Ik voel het niet. Het laatste wat ik in mijn leven heb gevoeld was een flits van ondraaglijke maar korte pijn, 4 maanden geleden. Nu voel ik niets meer aan de buitenkant van mijn lijf. De eerste 2 maanden na het ongeluk voelde ik ook niets van binnen. Helaas werd dat hersteld toen ik uit mijn coma kwam.
Stefan komt naast me zitten. Hij heeft het kussen onder mijn hoofd zo gelegd dat ik hem aankijk. Weer veegt hij met een zakdoekje langs mijn gezicht. Waarschijnlijk kwijl ik.
Stefan babbelt wat over kantoor en ik luister. Als hij even ophoudt, knipper ik driftig.
“Wat is er, Anne, wil je wat zeggen?” Ik knipper weer. Hij pakt een notitieblok en een pen, en knikt naar me. “Begin maar”. Ik knipper zorgvuldig een S. Hij schrijft hem op. Dan een T. Vervolgens een O. Ik ga zo door totdat ik eindelijk “STOP RADIO” heb geknipperd. Ik heb maar een paar fouten gemaakt, toen ik mijn oogleden niet helemaal onder controle had, maar Stefan heeft de boodschap gekregen en begrepen.
“Wil je geen andere zender, liefje?”
Ik knipper, maar hoef niet tot de N door te gaan; als ik de J voorbij ben is de boodschap duidelijk. Stefan vraagt of ik dan naar de televisie wil kijken of mijn iPod op wil. Een luisterboek? Echt niet? Wat wil ik dan? Een van de nieuwste films, die hij voor me gedownload heeft? Uiteindelijk geef ik toe. Wat ik wil kan hij me toch niet geven. Stefan noemt de filmtitels en wacht tot ik knipper: deze. Dan zet hij het beeldscherm voor mijn neus en start de film. Dan geeft hij me weer een kusje op mijn voorhoofd en vertrekt.
Ik denk aan mijn minnaar. Ach, mijn liefje, mijn geilaard, mijn Noorse god! Duizenden smsjes hebben we elkaar gestuurd. Zouden er nu duizenden nieuwe in de krochten van de telecom verloren zijn? Mijn telefoon is in hetzelfde ongeluk gebleven als mijn dromen en mijn ruggengraat. Het ongeluk, dat me overkwam toen ik op weg was naar mijn Erik. Breekt hij zich het hoofd waarom ik ons contact zo abrupt gestopt heb? Heeft hij verdriet? Heeft hij uitgevonden wat er gebeurd is? Ik weet het niet. Ik heb geen mogelijkheid om daar achter te komen. Niemand weet van Erik. Moet ik dat nu gaan bekennen? Schiet Erik er wat mee op? Schiet ik er wat mee op? Er glijdt weer een traan over mijn wang. Ik zie het niet maar mijn oog was volgelopen en is nu overstroomd, merk ik aan het verhelderde zicht.
Ik haat Victoria. Ze is altijd zo verpleegsterachtig opgewekt en ik denk dat Stefan het met haar doet. Ik heb er geen aanwijzing voor, maar Stefan is een viriele man en seks met mij is 4 maanden geleden opgehouden.
“Ik wil seks,” knipperde ik drie weken geleden tegen hem. Zijn ogen knipperden ook, zonder woorden maar met betekenis: seks met een locked-in vrouw? Maar Stefan is een begripvolle man. Hij zette een spiegel tegen de muur zodat ik kon zien wat hij deed, maakte mijn pyjama van onderen los en ging met zijn handen aan de slag. Maar ik voelde niets. Na een tijdje haalde Stefan de spiegel weg, zoende me en zei dat hij blij was dat mijn lichaam reageerde. De tranen die uit mijn ogen liepen en die Stefan geroutineerd wegveegde, waren bitter. Mijn lichaam geeft signalen door maar mijn hersenen laten me die niet voelen. De enige gevoelens die mijn sadistische brein me gunt, zijn gevoelens van spijt, verdriet, frustratie, woede. Ik vraag me af: wat is mijn heftigste, meest aanwezige emotie? Welke emotie mag zich het koninginnetje van de ruïne van mijn leven noemen? In een feel good, do good boek zou het spijt zijn, met als doel een GoedeRaad-cliché : Geniet Van Het Leven, Het Duurt Maar Even. Maar dit is geen feel good boek; mijn nummer-een-emotie, de emotie die zwaar bovenop alle andere ligt, is woede. Met frustratie en verveling op een gedeelde tweede plaats. Niks loutering, geen had-ik-maar, geen schuldgevoelens over mijn dierbaren. Nee, het is Woede, hoofdletter W, woedend ben ik. De W van Woede en de W van Waarom. Wat heb ik gedaan om dit te verdienen? Was ik niet goed genoeg, niet braaf genoeg? God weet dat ik die gevoelens, dat oordeel vaak genoeg gehad heb, maar ík ben de enige die mag oordelen! Als deze gedachten door mijn hoofd spelen heb ik visioenen van ontblote slagtanden en een grauwende demonenkop. Van mezelf. Haalt tegenslag het beste in mensen naar boven? Ha! Ik dacht het niet! Geef mij de kans om met iemand te ruilen en ik doe het, wie het ook is. Een willekeurige onschuldige voorbijganger? Direct. Virginia? Graag! Stefan? Zeker. Erik, mijn lieve Noorse god? In een hij-of-ik-situatie kies ik zonder aarzelen voor mezelf. Ik zal nooit meer lopen in de zon, de slappe lach krijgen met vriendinnen, dronken worden tijdens een feestje, klaarkomen met Erik. Het is zelfmedelijden, ja. Nou en? Ik zwelg erin, ik verstik me erin. Stefan blijft optimistisch. Ooit zal er iets worden gevonden om de verbroken verbindingen in mijn zenuwbanen te herstellen, zegt hij steeds. Ooit. Ik koop niks voor ooit.
Er wandelt een vlieg mijn gezichtsveld binnen. Ik zie hem vaak. Hij staat stil en wast zijn pootjes, strijkt over zijn vleugels en zit dan weer stil, contemplatief. Waarom vinden mensen vliegen vieze beesten? Als je aandachtig kijkt – en God weet dat ik dat inmiddels kan – zie je een prachtig ontwerp. Alles klopt, van de doorschijnende, fijn-dooraderde vleugels, tot de delicaat gekromde pootuiteindjes en de geometrisch gefacetteerde ogen. Hij loopt een stukje naar voren en draait dan in rukjes een rondje, als om zich van alle kanten te laten bewonderen. Ik ben blij met mijn vlieg, met de afleiding die hij geeft. De vlieg is mijn vriend. Dan vliegt hij uit mijn gezichtsveld. Het is een diva, mijn vlieg. Always let them crave for more.
Victoria heeft me weer gekeerd. Ik lig nu op mijn rug, turend naar het balkenplafond. Er zitten allemaal knoesten in het hout. Evenzovele ogen die in de mijne staren. Net zo star als de mijne. Net zo levenloos als de mijne. Net zo… ach, hou toch op.
Voor mijn ongeluk was ik ietsist, die term die zo fraai het niet durven aanvaarden van de kille waarheid van het nietsisme uitdrukt. Het ietsisme heb ik 4 maanden geleden verlaten, toen ik de ondeelbaarheid van lichaam en geest aan den lijve – haha – heb ervaren. Er is niets buiten onze geest in ons lichaam. Denk je van wel? Denk je dat ik tijdens mijn coma gewandeld heb over Elyseese paden? Nee, toen mijn hersenen uitgeschakeld waren, was mijn geest ook weg. Bestond niet. Pas toen er weer een lichtje in mijn brein opflakkerde werd er wat geest geproduceerd. Er is niets buiten het kale bestaan. Het bestaan, dat mooi, lief, de moeite waard kan lijken. Soms. Voor sommigen. Het bestaan dat niets anders is dan dat: bestaan. Mijn bestaan is niet zwart. Zwart is warm, zwart is geborgen, welwillend, barmhartig. Mijn bestaan is grijs. Geen warm grijs, geen liefdevol bedekkend grijs, maar een doods grijs, een leegte, een afwezigheid. Oud-afwaswatergrijs. Waar is de duivel als je hem nodig hebt? Ik wil een pact met hem sluiten. Mijn ziel in ruil voor mijn niet-bestaan.
Het is donker geworden. Door de stilte heen hoor ik een eenzaam schaap blaten, een vlak bwèèèèh, waarschijnlijk een lam dat roept om zijn moeder. Het houdt op om even later opnieuw te klinken, een ultiem eenzaam geluid. Dan houdt het opnieuw op, nu definitief.
Nadenken is het enige dat me in mijn grijze bestaan nog rest. Maar ik heb nu lang genoeg nagedacht. De ziel is eruit. Knipperloos sluiten mijn ogen zich. Ik ga eindelijk slapen.