Met ‘maak een scène’ bedoel ik: maak een goede scène. Een scène die boeiend, verrassend en opwindend is, en verlangen naar het vervolg oproept.
Daarvoor moet je scène aan een aantal voorwaarden voldoen.
Essentiële informatie
Zo moet je, als je met een nieuwe scène begint, twee dingen voor je lezer duidelijk maken, om te voorkomen dat ze* het verhaal moeilijk kan volgen en daardoor uit haar flow wordt gegooid.
Om wie gaat het?
Voor je lezer moet het duidelijk zijn om welk(e) personage(s) het gaat. Zeker als je in je boek met meerdere personale vertellers werkt. In een nieuwe scene moet je lezer meteen weten in wiens hoofd ze zit. Zorg daarvoor in maximaal de derde of vierde zin, niet later.
In die eerste aanduiding van je POV**-personage gebruik je haar naam; daarna, waar mogelijk, alleen ‘ze’ en ‘haar’. (Of ‘ik’ – zie verderop.) Want als je haar naam blijft gebruiken, schep je afstand. En je wil je lezer juist zo intiem mogelijk laten zijn met de verteller van dienst.
Ik zeg: ‘waar mogelijk’, omdat je er soms niet aan ontkomt toch weer even haar naam te gebruiken. Bijvoorbeeld als ze in interactie of dialoog is met een ander personage. Dan kan het onduidelijk zijn wie de ‘ze’ is, als je die blijft toepassen.
NB: dat probleem doet zich alleen voor als het andere personage van hetzelfde geslacht is. Maar als dat niet het geval is, gaat het wat ver om, speciaal hiervoor, een geslachtsverandering op het andere personage toe te passen. :-p
Ik?
Je kunt soms wel naar ík’ omschakelen bij een personale verteller, ook al is dat een perspectief vanuit de derde persoon. Dat kan bijvoorbeeld als je in haar gedachten zit. Er is dan ‘dacht ze’ aan vooraf gegaan:
Bite me, dacht ze, ik heb wel wat leukers te doen.
Of ‘dacht ze’ komt na ‘ik’:
Waarom lach ik in godsnaam, dacht ze, het is helemaal niet geestig!
Waar zijn we?
En dan de plaats van handeling.
Vrijwel altijd is het ook belangrijk te laten zien waar, op welke plek, de scène zich afspeelt. Dat hoeft niet meteen in de eerste zin, maar als het te lang duurt gaat je lezer ernaar zoeken. En dat leidt af van het verhaal.
Wat is ‘te lang’? Als vuistregel: grofweg ergens vóór halverwege de helft van de scène. Maar als het een lange scène is, zou ik het op maximaal een kwart houden.
Essentiële elementen
Naast die essentiële informatie, bevat een goede scène ook een aantal essentiële elementen.
Conflict en spanning
Zo is conflict nodig. Conflict geeft niet alleen de broodnodige spanning, maar draagt ook bij aan het overall conflict in je boek. Ik heb er dit artikel aan gewijd.
Actie
Niet elke scène heeft actie nodig in de zin van achtervolgingen, een gevecht of iets dergelijks. Maar er moet wel iets gebeuren; ook dat is actie.
Die actie moet passen binnen de plot of subplot, en het overall conflict. Bijvoorbeeld door, direct of indirect, je personage op te stuwen in haar pogingen haar doel te bereiken, of haar daar juist in te dwarsbomen. Of door het karakter en de drijfveren van het personage te tonen. Dat kan het hoofdpersonage zijn maar ook een ander; zo lang het maar relevant is voor conflict en plot.
NB: conflict en plot zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; je zou kunnen zeggen dat het conflict het ei is waar de plot uit voortkomt.
What happens next?
Je hoeft niet elke scène met een cliffhanger te laten eindigen. Maar het einde moet absoluut nieuwsgiering maken naar de rest. En natuurlijk moet de hele scène je lezer zo gepakt hebben, zo ademloos door de tekst heen hebben gejaagd, zo flabbergasted na het laatste woord hebben achtergelaten, dat ze doorgaat met lezen, al is het al 2 uur ’s nachts en gaat de wekker om 6 uur.
Wij schrijvers zijn genadeloos. 😉
Meer lezen over hoofdstukken, scènes en andere structuurelementen? Dat kan hier.
Liever luisteren? Dat kan hier.
* Waar ik in dit artikel ‘zij’ en ‘haar’ gebruik, bedoel ik ook ‘hij’, ‘hem’ en ‘zijn’.
** POV = Point of View; het personage vanuit wiens perspectief de scène wordt verteld.