Het was jaar 2080. Petra zag Marianne in de tunnel aankomen. Met een rood gezicht en een puffend ‘Hoi’ liet haar vriendin zich op de min of meer gekoelde bodem van de overdekte tent vallen – dat de tunnel en de tent gemaakt waren van ATS dat een flink percentage van de hitte tegenhield, betekende niet dat het nu koel was, maar het was draaglijk. Althans nu in de namiddag. De eigenwijsheid van de strandbezoekers die koppig in de voormiddag aankwamen, had ze wel een lesje geleerd; tenminste degenen die het overleefd hadden.
‘Heb je eetgras kunnen meenemen?’ vroeg Petra.
‘Meh, ik heb wel wat kunnen halen, maar het is net zo dor als gewoon gras.’ Marianne trok een papieren zakje uit haar achterzak tevoorschijn en haalde er een handjevol bruine grasstengels uit. Petra snoof eraan en trok een gezicht. ‘Jakkes, ik zou nog liever boomschors eten,’ huiverde ze.
‘Als dat er nog was,’ knikte haar vriendin.
Petra zette haar zware zonnebril – ‘gegarandeerd zonwerend’ – ja, als je er een ATS-plank voorhield – kneep haar ogen bijna dicht en keek door een oogspleetje naar de zee. ‘Zou er nu echt geen enkel visje te vangen zijn?’ vroeg ze, op een toon die verried dat ze het niet geloofde. ‘Ik heb toch zó’n honger! Jij niet?’ Ze trok haar zonnebril af.
Marianne keek haar spottend aan. “Tuurlijk niet! Ik heb me helemaal vol gevreten, met aardappelschillen, oud graan, en een vergeten blikje hondenvoer – maar een klein beetje bedorven, denk ik; mmmmm.’
‘Sure, daarom ben je zo dik!’ Petra monsterde schamper lachend het graatmagere lichaam van haar vriendin. ‘Ik durf te wedden dat je al drie dagen niets gegeten hebt! En maar een paar slokjes water gedronken.’
Marianne knikte. ‘Het was zeewater en niet al te veel vies, gelukkig. En jij?’
Petra zuchtte. ‘Ik ook. Ik dacht eerst dat er zomaar een blikje fruitsap in het kastje stond, en ik was dolblij, maar er zat zeewater in. Zonder visjes, helaas.’ Met heimwee op haar gezicht keek ze naar de zee en zuchtte. ‘Ik mis het zeewater, ik zou het zo graag weer eens ingaan.’
‘Ben je gek! Het water is veel te heet! Dan is in no time je huid overdekt met blaren en leef je nog maar een paar uur. Alleen mensen met een dikke, donkere huid kunnen het water in en dan nog maar heel kort.’
‘Hmmm,’ mijmerde Petra, at een paar dorre stengels eetgras en trok een gezicht. ‘Ik kan nog zo’n honger hebben, maar ik krijg dit haast niet naar binnen.’ Ze stond op. ‘Ik ga maar weer eens naar huis. Kijken of er nog ergens wat te eten valt te vinden. See you.’ ‘Marianne knikte en stond ook op.
De volgende dag liep Marianne weer door de tunnel naar de ATS-tent, en zag uit de verte dat Petra er al was. Met een forse, donkere jongen. Marianne stond stil. Wie was dat en waarom had Petra hem meegenomen? En waarom hoorde ze Petra kirrend praten? Het was net alsof ze de jongen tot iets probeerde over te halen. Dat lukte kennelijk want de jongen stond op en liep de tent uit. Zonder bescherming. Marianne sloeg haar hand voor haar mond toen ze hem het water in zag lopen. Ze wilde roepen, maar haar keel was dichtgeschroefd. Petra stond te dansen toen de jongen, onder de blaren, weer terug naar de tent rende. ‘Ach jee,’ hoorde ze haar zeggen, ‘zoveel blaren!’ Petra raakte ze aan en Marianne hoorde gekraak, als van chips, van vroeger. En zag toen Petra handenvol krakende blaren in haar mond stoppen.